image/svg+xml

Vijandig vuur bij de "Vossenboer"

Verhaal

Vijandig vuur bij de "Vossenboer"

Plaatje bij verhaal: boerderij_de_vosseboer.jpg

Een waargebeurd verhaal over de verzetsgroep in Ommen

NOTE:

Over de jaren 1940/45 is al veel geschreven en verfilmd. Desondanks wil ik U graag meenemen naar het tot in details beschreven waargebeurd verhaal, geschreven door Bert (verzetsnaam). De inmiddels overleden bewoners, van de nog bestaande “Vossenboer” (fam. Veurink) zouden deze gebeurtenis zeker kunnen bevestigen. Het heeft echter een grote impact gehad op hun kinderen en kleinkinderen. Toen de belevenissen in boekvorm werden weergegeven, is daarom niet getreuzeld een exemplaar te bemachtigen. Ik ben de fam. Veurink dankbaar dat ik van dit artikel gebruik mocht maken. Taalkundig heb ik hier en daar aanpassingen aangebracht. Voor het overgrote deel is dit één op één overgenomen. ______________________________________________________________________________________________

 

VIJANDIG VUUR BIJ DE “VOSSENBOER”.

Om U in een kort tijdsbestek alles te vertellen, wat wij in de week, die aan de bevrijding van Ommen voorafging deden en meemaakten is verre van gemakkelijk. Er is in die dagen zo veel gebeurd, en die gebeurtenissen volgen elkaar zo snel op, dat wij dikwijls de tel kwijt waren wat betreft dag en datum. Dat laatste heeft ons zelfs een keer in een enigszins hachelijke positie gebracht. Maar daar ben ik nog niet aan toe.
Ik wil mijn verhaal beginnen op Donderdag 5 April de dag waarop onze groep openlijk tot de aanval overging.
’s Morgens werd ik op het hoofdkwartier ontboden, dat in die dagen gevestigd was op Anna’s hoeve, de villa van van Geel­kerken.


Nu moet ik U eerst vertellen, dat ik tot op dat ogenblik onze commandant niet anders kende, als Simon. Bevelen en opdrachten werden ons voordien gegeven, door tussenkomst van vertrouwens­mannen. Ik was dus wel benieuwd, die geheimzinnige Simon eens te zien en te horen wat hij te vertellen had. Ik kan U zeggen, de kennismaking viel erg mee maar de opdracht erg tegen. Ik kreeg bevel naar Vilsteren te gaan om een roeiboot op te halen, die gebruikt moest worden om wapens en munitie over de Vecht te brengen. Er gebeurde op die tocht natuurlijk niets bijzonders. Alleen toen ik op de terugweg, nog ongeveer een km. van het hoofdkwartier verwijderd was, zag ik aan de Varssener zijde van de Vecht een paar burgers aankomen hetgeen drie man van onze groep bleken te zijn. Twee man, Bertus en Han, stapten in. Op mijn vraag, wat ze uitspookten op het veld, kreeg ik het volgende verhaal te horen. ,,Bertus Han en Piet, hadden in Ommen op­drachten uitgevoerd; op de terugweg moesten zij de streng bewaakte Vechtbrug passeren. Daar werden ze aangehouden door de moffen, die met grijpgrage handen hun fietsen inpikten. Bertus gaf zijn fietsje gelaten af, omdat hij het in de gegeven omstandigheden raad­zaam vond, niet te protesteren, want hij had zijn zakken vol pistolen. Hij wandelde echter met een onverstoorbaar gezicht verder alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Even later komt Piet dood­gemoedereerd aan fietsen en het toneel herhaalt zich. Hij staat nog even te onderhandelen met een onderofficier, maar het haalde niets uit. Zijn fietstassen, die mocht hij er wel afhalen, maar daar had Piet nu weer geen zin in. Of de hele fiets, of niets, en hij stapte weg, verbaasd nagezien door de moffen.
Het moet echter kostelijk geweest zijn, het gezicht van die boef te zien, toen hij op de fiets gestapt zijnde, in de omgeving van garage Steen een lekke band kreeg, zijn fiets, of liever Piet zijn fiets op de kop zette om te repareren en onder de tas, op de bagage­drager vast gebonden twee pistolen ontdekte, misschien dat, het hem toen wel duidelijk is geworden, waarom die domme Hollander geen zin had, die tassen er af te halen....... Nou ja,
Toen we met onze boot op het hoofdkwartier, op Anna's hoeve aankwamen, vertelden de daar inmiddels samengekomen jongens ons, dat de eerste Canadese pantserwagens aan de Besthemer Tol stonden.
Zo nu en dan was het afweervuur van de Duitse mitrailleurs en pantservuisten te horen. Toen kwam er actie. Patrouilles werden uitgestuurd op verkenning, terwijl Piet en Bram ongewapend werden uitgezonden, om te trachten door de Duitse linie heen te komen, en contact te maken met de Canadezen. Want dat was het eerste wat we nodig hadden. We dienden immers te weten, of het de Canadezen ernst was, met hun aanval, of dat we de pantsers als uitlopers moesten beschouwen. De jongens keerden echter terug zonder resultaat. De pantserwagens hadden zich weer terugge­trokken op den Ham. Op hun tocht werden Piet en Bram nog gearresteerd als spionnen en terroristen, ze wisten echter weer te ontkomen. De dag verliep verder zonder noemenswaardige bij­zonderheden. We moesten wachten op contact. Dit kregen we eerst de volgende dag door middel van opper van Zanten.
In opdracht van Simon, onze commandant, ging hij in burger op pad, en bracht het contact tot stand, gaf de Canadezen commandant inlichtingen omtrent de juiste ligging van de Duitse mitrailleurposten en de sterkte aan manschappen in Ommen. Verder kreeg hij aan­wijzingen en opdrachten mee, voor onze eigen commandant en wat nog het allermeeste op prijs gesteld werd, hij bracht de eerste En­gelse sigaretten voor ons mee. Diezelfde morgen werden door ons weer verkenningen uitgevoerd, in de richting van de Laarbrug. We waren eerst besloten terug te keren, toen uit de richting van het hoofdkwartier vuur werd gegeven. Oorspronkelijk meenden wij dat een van de andere patrouilles in gevecht was geraakt. Dit bleek bij nader onderzoek niet het geval. Op het hoofdkwartier, had men gevuurd op een Duitser, die dwars door het weiland op het huis af kwam. En omdat moffenbezoek op een partizanen hoofdkwartier niet geduld kan worden, werd de bezoeker door een van onze mannen, Cor, op een paar schoten onthaald, die hem de benen deden nemen, dwars door een oude Vechtarm, waarin hij ook nog bijna verdronk. Later hoorden wij, dat hij goed geraakt was. Maar die ene mof, die bij een groepje van 12 behoorde, bracht voor ons een alarmtoestand, want het lag voor de hand, dat hij hulp zou gaan halen, teneinde dat partizanennest eens uit te roeien. Alle beschikbare mannen, werden rond Anna’s hoeve in stelling gebracht in afwachting van een aanval. Er is echter niets op komen dagen, hoewel we zeker weten, dat van het geval melding is gemaakt, en dat de Duitsers van plan waren, het Laar van partizanen te zuiveren. Toen we een poosje gelegen hadden, vlogen met luide knallen de spoorbrug en de verkeersbrug in het Laar de lucht in. Even later kwam het springcommando van beide bruggen langs gesneld. Juist wilden we die knapen, eens lekker onder vuur nemen, toen van binnen uit bevel kwam, niet te vuren.
Wij waren een en al verbazing, want zo’n kans kregen we nooit meer. Onze commandant kwam ons echter vertellen, dat een van de beide pantserwagens, die tot over het spoor waren doorgedrongen, in brand was geschoten, waarna de andere zich had teruggetrokken. Hieruit viel dus op te maken, dat er die dag geen sprake meer zou zijn van een infanterieaanval, zodat de Duitsers alle tijd hadden, hun voorgenomen zuivering, uit te voeren.
Er werd snel gehandeld. Al het bezwarende materiaal werd opge­borgen, zelf gingen we voor zo ver mogelijk naar huis en sliepen daar die nacht als vreedzame burgers. De volgende morgen kregen wij opdracht met de hele groep de Regge over te steken en wel ongemerkt. Dat mocht ons echter niet gelukken, al bij de Laar- brug stootten wij op een Duitse patrouille van 8 man, die later werd aangevuld met nog vier. Drie van onze mannen, Bertus, Gerrit en Piet wasten dit varkentje even en verdreven de moffen na een kort gevecht waarna ze met een roeibootje overstaken. De hoofdgroep had zich intussen op bevel in het bos teruggetrokken, van daar uit ging het door het Laar over de spoorlijn naar de Wolfskuil. Daar zochten we ons een plaatsje in het bos en wachtten op orders. Wolfskuil bewoners brachten ons brood en bakten pannenkoeken voor ons. Tegen 5 uur kwam onze commandant en gaf opdracht aan 2 man de laatste munitie, wapens en papieren uit de geheime bergplaatsen op het hoofdkwartier te halen. Toen we deze opdracht hadden uitgevoerd en bij de groep terugkwamen, hadden Gerrit, Piet en Bertus zich daar ook weer bij ons gevoegd, zij hadden contact gehad met de Canadezen. Gezamenlijk trokken wij nu plat op een zolderschuit gelegen de Regge over, en maakten bij de familie Koggel in Besthem kwartier. Dat was Zaterdagavond. We hebben het er buitengewoon goed gehad. Brood met spek, worst en eieren, het beste was niet goed genoeg. Trouwens overal waar wij kwamen, werden wij met open armen ontvangen, terwijl de boeren, die ons onderdak en voeding gaven, toch evengoed hun leven op het spel zetten, bij een eventuele ontdekking als wij zelf. De volgende Zondag trokken we langs de Regge op in de richting Nieuwe Brug. Van daar uit ging het naar Eerde waar we wederom op een stevige maaltijd werden onthaald bij de familie Brusse.
Na even gerust te hebben, trokken wij in snel tempo door met als einddoel Beerze. We moesten daar de Vecht over, om een drop, dat is een zending wapens en munitie, die door vliegtuigen voor ons werd uitgegooid, op te halen, en in veiligheid te brengen. We trokken daartoe met een roeiboot het water over en namen onze intrek in de boerderij van de familie Geertman. Dezelfde avond in het schemerdonker zouden wij de spullen dan nog even over­brengen, maar zo ver kwam het niet, en hier kom ik aan dat ge­deelte van het verhaal wat ik in de aanvang enigszins hachelijk noemde. Zoals ik al vertelde, waren we vaak in de war met dag en datum.
Welnu, wanneer wij die dag beseft hadden, dat het Zondag was, dan hadden we ook kunnen nagaan, dat een dergelijke drukte op Zondag in een stille buurtschap op moest vallen. Het duurde dan ook niet lang, of de man die op de uitkijk stond met zijn veldkijker, en de stuw bij Junne in de gaten hield, meldde dat een man op de fiets zich verwijderde. Daar werd weinig acht op geslagen en we aten rustig verder aan onze gebakken eitjes. Daarna fristen we ons wat op, want we hadden een hele dag gelopen, en wachtten op het schemerdonker. Tot opeens de uitkijk meldde, dat vanuit Ommen, 2 patrouilles van 20 man aankwamen ieder aan een zijde van de Vecht. Vlug werd de toestand overzien, zouden we de vijand afwachten en vuurgeven of terug gaan over het water ? Deden we het eerste dan zouden we groot alarm maken en onze drop in handen van den vijand moeten laten. De commandant besloot daarom tot het laatste en we gingen terug. Een van onze mannen bleef ongewapend achter, om op de hoogte van de toestand te blijven.
Bertus, Kees en ik vormden bij die terugtocht de achterhoede. Toen we echter goed en wel de Vecht over waren, raakten we in het duister de hoofdgroep kwijt. Daar stonden we. Na kort beraad besloten wij Simon, onze commandant op te zoeken en hem te vertellen, hoe de zaken stonden. Nu volgde er een tocht dwars door het bos. Aangeblaft door waakhonden. Maar we kwamen waar we wezen moesten. Simon gaf ons de raad in de buurt kwartier te maken, liefst een beetje achteraf. We stapten op en besloten nu eens echt deftig te gaan slapen, en we togen met z’n drieën naar het kasteel van baron Bentink, die ons bereidwillig opnam, nadat we ons gelegitimeerd hadden. We sliepen die nacht buitengewoon goed. Een fijn breed bed in een ruime kamer, s ’morgens warm water om je te wassen, ontbijt bij de baron en de barones aan tafel bij een open haard­vuur. Kortom het was af. De volgende morgen gingen we onge­wapend met nog enkele anderen, Wim Hendrik en Mans welke laatste aan de overkant der Vecht was achtergebleven, terug en laadden de drop op een boerenwagen en brachten die met een pontje over de Vecht bij het theehuis de Roos.


Alles ging prachtig, meenden we en we brachten de wapens en munitie meteen door naar de Vossenboer, waar het hele geval in een aardappelkuil werd opgeborgen. Ook daar weer een stevige maaltijd, het ging er in als koek. Daarna gingen we onder zeil. Inmiddels wisten we niet, waar de andere jongens gebleven waren, maar de volgende dag, werden we dit gewaar. Ze waren naar den Ham doorgetrokken. Gerrit kwam nu eens polshoogte nemen, waar wij gebleven waren, en vonden ons bezig met het uitpakken van de drop en het schoonmaken der wapens die dik onder het vet zaten, gebrek aan vet schijnt men in Engeland niet te hebben, dat zal iedereen, die in ons werk gezeten heeft, toe moeten geven. Naast wapens, springstoffen, handgranaten, bandenbommen, landmijnen, pistolen, munitie en verbandmiddelen, kwamen er ook allerlei dingen uit de cilinders te voorschijn die ons onbekend waren geworden, zoals koffie, thee, chocolade, sigaretten, tabak, gecon­denseerde melk, olie en suiker. Terwijl wij aan het uitpakken waren, kwam Simon op de fiets aangereden, en gaf bevel, onmiddellijk een mitrailleur gevechtsklaar te maken, omdat in Beerze 50 moffen waren aangekomen, die bij het theehuis de Roos, met veel kabaal hadden geïnformeerd, waar die partizanen, die de vorige avond waren overgestoken, waren heengegaan. Ze hadden ons dus wel degelijk gezien, het bericht kwam niets te vroeg. Nog maar net hadden we de mitrailleur klaar, toen we als het ware verrast werden, door een patrouille van een man of 12. Snel trokken we ons terug achter een eiken wal; tussen de aardappelkuilen. Bertus en Gerrit achter de mitrailleur; Kees op 20 meter links daarvan achter een schuur en ik zelf rechts van de mitrailleurpost achter een bietenkuil. Mans en Wim achter ons in een sloot, waar ze ons in de rug dekten en de moffen/beletten een omtrekkende beweging te maken langs de boerderij. De patrouille was intussen vermeerder tot naar onze schatting 20 man. Hendrik, die ongewapend was, werd naar den Ham gestuurd om versterking. Simon zelf ging onze eigen jongens waarschuwen. Dit gebeurde natuurlijk allemaal veel sneller dan ik het hier vertellen kan.


Toen de eerste moffen de boerderij bereikt hadden, dus nog ongeveer 25 meter van ons af waren, gaf Bertus vuur met de mitrailleur, wij vielen onmiddellijk in met onze machinepistolen. Dat gaf direct al grote verwarring en schrik in de patrouilles. Ze lieten zich in gaten en sloten langs de weg rollen, en beantwoorden ons vuur tamelijk snel. Na korte schermutseling op korte afstand, zag een mof kans, achter de schaapskooi te komen op 15 meter van ons af en schoot van daaruit Gerrit door zijn hoed. Toen liep hem de maat over. Ik zie nog zo, hoe hij zijn revolver pakte, het enige wapen dat hij bij zich had, en daarmee van achter de aardappelkuil weg­sloop om zodoende achter het schuurtje te komen, van waaruit hij de Duitse schutter achter de schaapskooi onschadelijk wilde maken. Het gelukte hem ongezien achter het schuurtje te komen  maar toen hij er even achter vandaan kwam om zijn positie te ver­beteren, werd hij getroffen. De kogel raakte zijn arm en zij bloedde hevig. Hij werd geraakt aan dezelfde arm waaraan hij reeds gewond was, bij de overval op kamp Erica en een week voor de bevrijding. Maar dat is een geschiedenis, die hij U dezer dagen mis­schien zelf wel zal vertellen. Minstens 20 minuten, heeft Gerrit nog bij ons doorgebracht, voor wij hem konden overhalen naar een dokter te gaan. Mans bracht hem weg. We bleven dus nog met z'n vieren over. Het is niet doenlijk, het hele gevecht te beschrijven. De schermutseling duurde van ongeveer 11 uur tot kwart voor drie. Verschillende malen probeerden de moffen onze mitrailleur tot zwijgen te brengen. Twee maal met een handgranaat en toen dat niet hielp, 4 a 5 maal met een pantservuist. Later hebben ze nog een zware mitrailleur in stelling gebracht maar ook dat hielp niet. Geleidelijk was het aantal moffen gestegen tot 46. Wij wisten dan ook zeker, dat als ze geweten hadden, met hoeveel wij waren, of liever met hoe weinig wij waren, dat er dan niets van ons was over gebleven. Tegen half drie trokken de moffen zich terug in het bos, waar Bertus, die zijn mitrailleur op 2 km. instelde, ze nog even een paar stoten achter de broek gaf, waarbij er verschillende gewond werden. Het werd tijd, dat we terug gingen, de patroon- houders van de mitrailleur waren leeg op een na. Kees had helemaal geen munitie meer terwijl ikzelf nog negen patronen over had.
Tijdens een gevechtspauze, die ontstond door het terugtrekken, konden wij echter onze munitie uit de meegebrachte voorraad aanvullen. Doch dat bleek al niet meer nodig, daar vanuit het bos aan onze linker hand, al vuur gegeven werd, door de jongens, die ons kwamen ontzetten.
Weldra was nu het veld overstroomd met Poolse infanterie, de ondergrondse van den Ham, onze eigen jongens en 2 Poolse gevechtswagens. Snel werd het terrein gezuiverd, een mof werd nog krijgsgevangen gemaakt. Het was een handendrukken van belang, want ze hadden ons al opgegeven, maar desondanks waren we springlevend. Het was toen drie uur, maar geen van ons kon zich voorstellen, dat we daar bijna 4 uur gelegen hadden. Inmiddels waren de bewoners van den vossenboer teruggekeerd uit het land, waar ze met z'n allen in een sloot dekking hadden gezocht. Ze hadden doodsangsten uitgestaan, de vrouw had er zelfs nog te veel van gekregen en moest zich onder doktersbehandeling stellen. De boerderij zelf was er goed afgekomen, enkele schoten, waren er doorheen gejaagd. In de schaapskooi, die vol schapen zat, en die doorzeefd was met kogels, was slechts 1 schaap aan een achterpoot gewond, Afgezien dus van de verwonding van Gerrit en de instorting van de boerin, was alles gunstig verlopen, de moffen was het minder goed gegaan. De buurtbewoners kwamen al spoedig aanlopen, onder meer met een doorschoten moffenpetje, (het waren valschermjagers waar we mee te doen hadden gehad) en verder met berichten over gevonden plassen moffenbloed en enkele andere bijzonderheden. Op hun terugtocht, hadden de moffen toch nog even kans gezien een arbeidershuisje binnen te dringen, en daar alle eetwaren, o.a. spek, mee te gappen. De bewoners van de Vossenboer, hadden inmiddels een ware feestmaaltijd aangericht, die we ons dan ook best lieten smaken. Dezelfde avond trokken we nog verder, naar Eerde, waar we kwartier maakten in de boerderij van Volkering. Ook daar werd het weer eten, spek en eieren voortreffelijk klaargemaakt door onze kok Bram. Wat de kost aangaat, hebben we op onze zwerftocht niet te klagen gehad. Overal werden we gul onthaald en werd vrijwillig gegeven, slechts bij een boer, die aardig thuis is in de zwarte handel, hebben we zelf onze eisen gesteld, die niet te krap waren.

Tot slot dit nog, hoe het met anderen gesteld is weet ik niet, maar het geval aan de Vossenboer, was voor mij de vuurdoop, en ik wil eerlijk bekennen, dat ik in de eerste momenten gedacht heb, daar ga ik, zeg maar dag met je handje en waarschijnlijk ben ik niet de enige geweest, die zo dacht. De kalmte, die echter door onze commandant Bertus aan de dag werd gelegd, is voor ons allemaal een stimulans geweest. Even een voorbeeld. Toen Gerrit en hij achter de mitrailleur lagen, werd Gerrit zoals ik reeds vertelde, door zijn hoed geschoten. Gerrit zei toen Bertus, ze schieten me door mijn hoed. Ja, zei Bertus grinnikend, ik geloof dat we iets zakken moeten.

 

Nawoord van de schrijver

Lezers, wat ik opgeschreven heb, is nog maar een klein ge­deelte, van wat we meemaakten. Er is nog een overval op kamp Erica geweest, een deel van onze jongens is ingedeeld geweest bij het Canadese leger in den Ham, terwijl een klein groepje zich al die dagen in Junne zat te verbijten, als bewakers van 7 gevangenen, waaronder de secretaresse van Bruintje Beer. Gerrit heeft een avontuur op zichzelf beleefd, toen hij gewond werd weggevoerd, door de Canadezen. Er zijn wapentransporten geweest op de fiets, bij klaarlichte dag. Kortom te veel om op te noemen.

Als bijlage wil ik U graag de orders van districtscommandant Salland aan Plaatselijk Commandant Ommen
6 April 1945 meegeven

 

 

Order van districtscommandant Salland aan Plaatselijk Commandant Ommen 6 April 1945

Simon,

Wachtwoord nog steeds Dublin.

Als de stad genomen is, moeten plaatse­lijk commandant, civiel commandant en verbindingsofficier en militaire commandant op het gemeentehuis zijn.
De verbindingsofficier voor het hoofd­kwartier is al door mij aangesteld.
Vlak voor de bevrijding trachten gemeen­tehuis en postkantoor te bezetten.
Er moeten aanwezig zijn 2 tolken en min­stens 4 zeer vlotte typisten.
Voor iedere persoon, die gearresteerd wordt, moet een schriftelijke aanklacht aanwezig zijn, met naam, Nr, P. B. adres en misdaad, zo mogelijk ondertekend door 3 personen.
Een adviescommissie van 4 personen (minimum) moet aanwezig zijn.
De personen te benoemen uit L.O., O.D., Rode Kruis en andere personen die zich gedurende deze oorlog goed gedragen hebben.
Een zeer bekwaam persoon voor burge­meester, vooral iemand, die volledig op de hoogte is met gemeentebestuur.
N.B.S. leden blijven in het dorp. worden daar gevoed en van onderdak voorzien. Centrale keuken in werking, menagemeester en fourier aanstellen.
Fourier neemt oorlogsbuit onmiddellijk in handen en noteert alles. Wat door N. B. S. in gebruik wordt genomen, mag niet aan geallieerden getoond worden, daar zij dit dan zullen inpikken vooral wat auto’s en motoren betreft. Deze moeten overgeschilderd en voorzien worden van Amerikaanse ster en cirkel. Dit is de enige manier om ze te behouden. Deze orders zijn afkomstig van Frans, vooral te zorgen, dat dit alles goed klopt, want anders komt militair bestuur, wat alles behalve prettig schijnt te zijn.
Het is te hopen, dat je niet te ver van het dorp verwijderd bent om dit alles nog te kunnen regelen. Ik ga nu naar Johan, daar hij mijn hulp hard nodig heeft, ik blijf nu in de buurt van het dorp en ben te bereiken via mijn verloofde.
Over de drop die voor ons klaar ligt, heb ik Benno al ingelicht.

 

Good luck Dick

 

Bron: Aan de bronnen van het verzet der strijd der gemeente Ommen tegen de Duitse overheersing 1940/45

          Uitgegeven voor de N.B.S. afd. Ommen bij G. W. Breughel Uitgever te Amsterdam.

 

Trefwoorden:N.B.S.; Bosma; van Geelkerken; Vossenboer; Gerrit; Piet
Personen:N.B.S., Bosma, van Geelkerken, Vossenboer, Gerrit, Piet
Locatie:Overijssel, Beerze

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.