image/svg+xml

De Boeren tijdens de hongerwinter.

Verhaal

De Boeren tijdens de hongerwinter.

Plaatje bij verhaal: hongertocht2.jpg

Tijdens de hongerwinter 1944/45 hebben veel Nederlanders moeten bedelen om dagelijks brood. Stedelijke bevolking, vooral uit het westen van het land, trok naar boeren op het platteland om veelal een ruilhandel aan te gaan. Dat daarbij goede boeren onder de kwaden moesten lijden is spreekwoordelijk. In het navolgende verhaal wil ik U meenemen naar de regio Ommen- Den Ham.

Tijdens de hongerwinter 1944/45 hebben veel Nederlanders moeten bedelen om dagelijks brood. Stedelijke bevolking, vooral uit het westen van het land, trok naar boeren op het platteland om veelal een ruilhandel aan te gaan. Dat daarbij goede boeren onder de kwaden moesten lijden is spreekwoordelijk. In het navolgende verhaal wil ik U meenemen naar de regio Ommen- Beerze.
Dit verhaal werd geschreven door iemand die het zelf ondervonden heeft.

De boeren,

In trieste, haveloze groepen stroomde de bevolking van de grote steden naar het Oosten. Van Amsterdam tot Zwolle, als een reusachtig leger van bedelaars, een lange, ononderbroken colonne.


Tussen de ondergelopen velden bij Spakenburg, in plenzende regen, zag ik hen tegen de wind optornen, terwijl de avond al begon te vallen: vrouwen, oude mannen, kinderen, hun fietsen zonder banden voortdrukkend tegen de stormwind, met een zak aardappelen op de bagagedrager en één zakje meel op het frame, met kinderwagens en op rolschaatsen bevestigde kisten, in hun versleten vodden van kleren op schoenen zonder zolen, of zonder schoenen, allemaal met de bittere trekken van wanhoop en honger, gegroefd door de magere gezichten. Een tragisch epos van de Nederlandse vrouw, die streed voor haar gezin en daarbij marsen maakte, waarbij zelfs, de vierdaagse in het niet zonk. Wie zal haar dan kwalijk nemen, wanneer zij vaak na dagen zwerven, en het vergeefse kloppen aan deur na deur, toch nog met lege handen huiswaarts keerden, dat er vaak bittere woorden vielen ?

Bittere woorden over de boeren.

Sterke gevallen deden van mond tot mond de ronde. Astronomische cijfers werden genoemd, die deze of gene voor tarwe en aardappelen betaald had, boeren gingen over de tong, dat zij hun kasten vol hadden met gouden ringen en horloges, of die een zwerver de schoenen aan zijn voeten lieten uittrekken in ruil voor een zakje bonen. Het ging daarbij, als bij de joden, het verhaal van een enkele schurk deed, aangedikt en opgeblazen, duizend maal de ronde: over de goeden sprak niemand. En als altijd ontbrak ook bij de stadsman het begrip voor de moeilijkheden van boeren zelf, van wie voorraden heus niet onuitputtelijk waren, die van het voortdurend bedelen aan hun deur wanhopig werden, tot er ten slotte bitse woorden vielen en die op hun beurt reeksen van klachten over de stadbewoners hadden. Dan heette het, dat de stadsbewoners schapen en varkens in de nacht uit de wei stalen, de kippen de nek omdraaiden, de schuur, waarin ze sliepen bevuilden, de schuttingen sloopten voor brandhout.

En zoals altijd leden de goeden voor de kwaden, ook al zijn wij overtuigd, dat aan beide zijden de kwaden steeds slechts een klein percentage van ons volk geweest zijn. Doch hoe dit ook zij, de boeren kregen de slechte naam, het gold voor een axioma, dat de boeren hard en zelfzuchtig waren en zónder gemeenschapszin of vaderlandsliefde .

De boeren zelf zwegen.
Zij konden het toch niet aan de grote klok gaan hangen, hoe in een streek van Salland een ongeschreven wet bestond, dat er uitsluitend op de basis van de vooroorlogse waarde geruild mocht worden, en met welke middelen de jongens van de ondergrondse de handhaving van deze wet trachtten af te dwingen. Zij konden er toch niet mee te koop lopen, hoe klein hun eigen voorraden werden, wanneer, zoals dat bij enkelen het geval was, iedere trekker steeds een warme maaltijd vond. Zij konden onmogelijk het aantal onderduikers op hun deur schrijven, dat zij herbergden, en dat vaak bij nacht en ontij gewaarschuwd, en van boerderij naar boerderij getransporteerd werd. Zeker, er zijn ook in de omgeving van Ommen ellendige gevallen van woeker en zwarte handel aan te wijzen, maar ik ken ook boeren en boerenvrouwen, die, zonder dat iemand het wist, aan zwervers en onderduikers en leden van de ondergrondse de kroon van burgerdeugd dubbel en dwars hebben verdiend.
Zij zelf zwegen hier over, en ook nu nog durf ik de namen, die mij bekend zijn niet noemen, uit vrees, vele te passeren, die ongenoemd wensen te blijven.
Want de boeren van Salland zijn een zwijgzaam volk.
En gelukkig maar dat zij de kunst van het zwijgen verstonden. Daar was b.v. een veld bij Stegeren, waar geregeld de droppings neerkwamen, met hun lading, uit vliegtuigen geworpen, wapens en munitie. Telkens weer, wanneer door de zonderlinge slagzinnen van radio-oranje een komende drop vermeld was, stonden langs dat veld de boerenjongens op hun post. Een vliegtuig streek laag over de Vecht, lantaarns flitsten aan, de zware cylinders suisden naar beneden, en enkele uren later, was alles in de bossen of de aardappelkuilen van de boeren begraven. Iedere boerenjongen, iedere vrouw, ieder kind in de buurt van Stegeren was op de hoogte, en ook de Duitsers wisten drommels goed, wat of dit laag overvliegen van nachtelijke bommenwerpers had te beduiden. Toch hebben de talloze patrouilles en huiszoekingen en verhoren nooit enig resultaat opgeleverd, en is er nooit een enkele sten verloren gegaan van alles, wat in boerenkarren met luchtbanden, getrokken door paarden, de hoeven met zakken omwonden, vlak onder de neus van Duitsers, die bij de stuw van Junne zaten, s’ nachts over het veer getransporteerd werd.

De boeren zwegen, over hun onderduikers, en over hun eigen jongens die lid waren van de K.P.s en van de B.S. Maar toen wij, in de korte vijf dagen, dat de streek tussen Ommen en Den Ham nog niemandsland was, onze kleine guerilla-oorlog in de bossen voerden, heb ik deze boeren van Salland leren kennen. Het waren hun kinderen, die op verkenning gingen, om ons aantal en positie van de moffen te vertellen en wanneer onze troepen in open veld de Duitse linies moesten passeren dan lagen mannen en wapens verborgen onder het stro op een boerenkar waarnaast een boertje schijnbaar rustig en gemoedelijk zijn pijp liep te roken. Wanneer onze troep van 20, 30 man, ergens aan een eenzame spoor, na een dag vol avontuur met Duitsers, nog op onze hoeve aanklopte, dan is het nooit gebeurd, dat de deur gesloten bleef, of ook maar met enige aarzeling werd geopend. Zo snel mogelijk, om het blaffen van de honden te voorkomen, sloop man na man naar binnen, en in de ruime boerenkamer, met haar vloer van kiezelstenen, en het grillige licht van een olielampje op onze roversgestalten, werden wij ontvangen als bruiloftsgasten. Dan was de boer niet meer gierig op zijn spek en zijn meel, dan sisten de spiegeleieren in de pan, en kwamen de worsten van de zolder, en sloofden de boeren en hun dochter zich uit, om midden in de nacht nog een warme maaltijd te bereiden. Dan sliepen we in de koestal in het hooi, als of een overval door de weermacht voor het boerengezin zowel als voor ons niet de ondergang zou hebben betekend, dan herstelde moeder de vrouw in de morgen onze gescheurde kleren en werd het laatste scheermesje van den boer bot, bij het raspen van onze ongure baarden.

Er lag een groot munitiekamp van de Duitsers in de buurt van kasteel Eerde, het kamp waarvan de commandant van „Het Lager”  ons vertelde, dat er genoeg springstof aanwezig was, voor een jaartje vechten tegen de geallieerden en dezelfde Duitse commandant  ons waarschuwde, als hij dit lager op moest blazen,  dat daarbij waarschijnlijk kilometers in de omtrek de huizen verwoest zouden worden. Toen echter bij de aftocht de Duitse commandant op het knopje drukte, sputterde en knalde het hier en daar wat in de munitiehopen, maar de grote ladingen kwamen niet tot ontploffing. Dat kwam omdat een slim boertje met zijn knecht de vorige avond, ondanks de landmijnen die overal tussen de bomen lagen, dom en driest het bos in gegaan was en de elektrische draden doorgeknipt had. En wat gebeurde er bij de boerderij de Vosseboer, waar onze jongens zich verschanst hadden, vier en een half uur door Duitsers belegerd waren, terwijl het boerengezin met een zieke vrouw in een droge sloot dekking gezocht had ? Waren zij woedend, omdat een schaap getroffen was, en ruiten en muren doorzeefd van kogels ? Nee, zij kenden enkel de vreugde van het ontzet, zij haalden het gemeste kalf uit de kelder en vergastten onze troep van 20 man op een geïmproviseerd diner, dat klonk als een klok!

Maar wellicht het ontroerendste toch wat ik beleefde, gebeurde in de nabijheid van de Groene Jagersbrug. Daar deden een honderdtal Duitsers een flankaanval op 2 Canadese pantserwagens, die op de weg stonden. Zij hadden geen schijn van kans, want lang voordat zij op hun aftandse fietsen, langs kronkelpaadjes de grote weg bereikt hadden, waren wij al door de boerenjongens uit de streek gewaarschuwd. Vuur en vlam braakten, de machinegeweren van de pantserauto’s en wat er van de Duitsers overbleef stond weinige minuten later met de handen in de nek op de grote weg. Toch hadden niet alleen de Duitsers schade geleden, 4 boerenhofsteden gingen in vlammen op, drie burgers waren door kogels getroffen. Maar toen de Canadezen bezweet, en met het kruit nog aan hun handen uit hun wagens kropen en vroegen om iets te drinken, toen zag ik boeren uit diezelfde buurt, bussen vol melk en mandjes vol eieren komen brengen.

Want wel hebben de Duitsers gelijk, wanneer zij er in hun blufpropaganda op wijzen, hoe veel meer dan de stadsman de boer gehecht is aan zijn huis en zijn have, zijn vee en zijn akkers maar nooit hebben de Duitsers begrepen, dat de Nederlandse boer nog oneindig meer gehecht is aan de vrijheid van zijn vaderland, waarvoor hij, wanneer het niet anders kan, ook huis en have en zelfs het leven over heeft.

Vroom zijn de boeren van Salland, in de dubbele betekenis, die dat woord eerst had, van religieus en moedig, en deze vroomheid hebben zij in de dagen der illegaliteit bewezen.

 

Bron: Aan de bronnen van het verzet der strijd der gemeente Ommen tegen de Duitse overheersing 1940/45

          Uitgegeven voor de N.B.S. afd. Ommen bij G. W. Breughel Uitgever te Amsterdam.

Trefwoorden:Boeren, Salland, Ommen, Beerze
Locatie:Beerze

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.